Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2485

Datum uitspraak2007-08-23
Datum gepubliceerd2007-08-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705093/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 8 juni 2007, verzonden op 11 juni 2007, heeft verweerder een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer gegeven met betrekking tot een verandering van een inrichting voor de bereiding van koekproducten van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Koninklijke Peijnenburg B.V." (hierna: Peijnenburg), gelegen aan de Nieuwendijk 45 te Geldrop.


Uitspraak

200705093/1. Datum uitspraak: 23 augustus 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 8 juni 2007, verzonden op 11 juni 2007, heeft verweerder een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer gegeven met betrekking tot een verandering van een inrichting voor de bereiding van koekproducten van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Koninklijke Peijnenburg B.V." (hierna: Peijnenburg), gelegen aan de Nieuwendijk 45 te Geldrop. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Bij brief van 18 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2007, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Door verweerder is een nader stuk ingediend. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2007, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J.H.W. van Santvoort, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Peijnenburg, vertegenwoordigd door mr. M.G.J. Maas-Cooymans, advocaat te Rotterdam, en door L. Smeekens en J. Isterdal, als partij gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Voor de inrichting is, voor zover thans van belang, bij besluit van 29 augustus 2001 krachtens de Wet milieubeheer een revisievergunning verleend. De thans ter beoordeling staande melding ziet onder meer op een uitbreiding van het aantal vrachtwagenbewegingen ten opzichte van de destijds vergunde situatie. 2.2.    Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:    a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;    b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en    c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25. 2.3.    Verzoeker voert aan dat verweerder de melding ten onrechte heeft geaccepteerd, voor zover het de uitbreiding van het aantal vrachtwagenbewegingen betreft. Volgens verzoeker is onvoldoende onderzocht wat de gevolgen van deze uitbreiding voor de luchtkwaliteit zijn. Voor zover daarop nader wordt ingegaan in een door verweerder ingediende memo van de SRE Milieudienst van 9 augustus 2007, stelt verzoeker zich op het standpunt dat de gevolgen van de uitbreiding van het aantal vrachtwagenbewegingen voor de luchtkwaliteit in de onmiddellijke omgeving van de in- en uitrit van de inrichting groter zijn dan uit die memo volgt. 2.4.    In de op 29 augustus 2001 verleende vergunning zijn geen grenswaarden gesteld ten aanzien van luchtverontreiniging. Dit betekent dat voor de omvang van de luchtverontreiniging die de inrichting op grond van die vergunning mag veroorzaken de vergunde situatie bepalend is. In de memo van de SRE Milieudienst van 9 augustus 2007 is berekend dat de uitbreiding van het aantal vrachtwagenbewegingen tot een toename leidt van de jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide (NO2) met 0,1 microgram per m³. In zoverre ontstaan grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan de inrichting ingevolge de vergunning van 29 augustus 2001 en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken. Gelet hierop heeft verweerder de verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer ten onrechte gegeven, voor zover het de gemelde uitbreiding van het aantal vrachtwagenbewegingen betreft. Of het, zoals verweerder stelt, om een op grond van het Besluit luchtkwaliteit 2005 toelaatbare toename van de luchtverontreiniging gaat, is in dit verband niet van belang. 2.5.    Gelet op het vorenstaande, ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. 2.6.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo van 8 juni 2007, kenmerk 21799/2007.06128, voor zover dat betrekking heeft op de gemelde uitbreiding van het aantal vrachtwagenbewegingen, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist; II.    gelast dat de gemeente Geldrop-Mierlo aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld    w.g. Van Grinsven Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2007 462.